Indianen en commando’s kunnen er wat van, toch steekt het groentje hen naar de kroon als het op camouflage aankomt. Met zijn lichtgroene vleugels schuilend tussen sappige blaadjes op de tak van een berkenboom, is de schaarse vlinder één met zijn omgeving. Alleen in volle vlucht valt deze verstopkunstenaar door de mand. De vlinder toont zich in de lente en zomer veelvuldig in de Schoapedobbe, een fraai natuurterrein van It Fryske Gea bij Elsloo.
Het is roerloos weer. De warmte hangt als een deken over het glooiende heideveld dat verstopt tussen de bossen zich loom ontvouwt. Een landschap dat uitnodigt tot een langzame tred, luisteren en kijken. De ogen de kost geven. Vinken en mezen kwetteren in de struiken aan de rand van de open vlakte. Op de duinen staan solitaire grove dennen en eiken, terwijl de heide de grijsbruine winterkleur afschudt en hier en daar al wat paars of roze bloemen uit de knopjes barsten. Windstil, een enkele wandelaar, rust. Een landschap dat er al sinds de middeleeuwen ongeveer zo heeft bijgelegen. Aan de rand van een akker groeien klaprozen, korenbloemen en kamille. In de berm schiet vingerhoedskruid omhoog.
Een rondwandeling zit er vandaag niet in omdat de paden over de heide in verband met het broedseizoen, dat tot half juli duurt, nog gesloten zijn. Ik loop heen en terug over een zandpad langs de randen, eerst naar het restant van de Schoapedobbe waar het gebied haar naam aan ontleent. Vervolgens nog wat verder tot ik ook hier op een afzetlint stuit, na enig heen en weer redeneren en voor en tegen wikken en wegen, besluit ik de richtlijnen van It Fryske Gea te volgen. Ook al verklein ik daarmee de kans op een mooie waarneming aanzienlijk. Er valt aan weerszijden van het zandpad over de rand van de heide overigens genoeg moois te zien.
Karakteristiek beeld
Allereerst het uitzicht over de met struik- en dopheide, struikgewas en solitaire bomen begroeide stuifduinen dat voldoet aan het karakteristieke beeld van de oneindige heidevelden die ooit de Zuidoosthoek van Fryslân bedekten. Daarboven cirkelen een paar buizerds hun rondjes op de thermiek, zo nu en dan een paar vleugelslagen om koers te houden. Minutieus speuren ze met hun scherpe blik naar eten, terwijl onder hen bos- en heidevogels zich tussen de bladeren verschansen, beducht als ze zijn dat zij op de menukaart zullen prijken.
Bij de Schoapedobbe zwermen waterjuffers en glazenmakers vlak boven het water en tussen het riet. Als ik stilsta kan ik hun vleugels horen ritselen, ook al is het nog zo druk in het luchtruim, ze botsen niet. Alsof de verkeersleiding hen steeds de goede kant op dirigeert. It Fryske Gea heeft een stuk van het terrein onlangs afgeplagd en bomen en struiken verwijderd. Een paar struiken geven net genoeg dekking aan een ree om zich te verschuilen. Als ik te dichtbij komt, zie ik hem alsnog de benen nemen. Takken kraken terwijl het bokje wegschiet. Het moet zichzelf zien te redden, de hinde heeft nieuw kroost om zich over te ontfermen.
Ik zie genoeg vlinders, een geeltje fladdert als confetti voorbij, nooit recht op een doel af, altijd met omwegen, rusteloos maar ook lichtvoetig. Komt daar het gezegde vlinders in de buik vandaan, bij een verliefdheid die de kop opsteekt en maar draait en zwiert? Het hoofd op hol. Geen koers meer houden, maar overgeleverd aan de elementen. Het zou kunnen. Een oranje zandoogje dwarrelt boven de geplagde heide. Landt even om bij te tanken. Mooi!
Symbiose
Wat opvalt zijn de vele korstmossen op boomtakken en stammen. Nog zo’n wonder. Korstmos bestaat uit twee onderdelen: een schimmel en een alg of blauwwier die in symbiose samenleven. Beiden hebben voordeel van de interactie die ze aangaan. De schimmel, die de vorm van korstmos bepaalt, omgeeft de algen. Het wier haalt energie uit zonlicht en gebruikt die om suikeralcoholen te vormen, waarmee de schimmel zich voedt. Op zijn beurt zorgt de schimmel er voor dat de alg water en mineralen kan opnemen en biedt bescherming tegen vraat en een te felle zon. Zonder elkaar kunnen ze niet overleven. Wat een sterk verbond.
“Een enkele keer gaat het groentje op avontuur, zoals blijkt uit de recentere vestiging op de eilanden Texel en Vlieland”
Het korstmos met zijn ragfijne tekening als koraal valt me vooral op omdat ik zo ingespannen naar struiken en boompjes aan de rand van het open veld tuur op zoek naar het groentje. Het is een vrij schaarse standvlinder van de duinen, de zandgronden en Zuid-Limburg, die wereldwijd voorkomt van Ierland tot Oost-Azië en van Noord-Scandinavië tot Noord-Afrika. Weinig mobiel, soms legt hij enkele honderden meters af van de vestigingsplek, maar daar blijft het meestal bij. Een enkele keer gaat het groentje op avontuur, zoals blijkt uit de recentere vestiging op de eilanden Texel en Vlieland. Maar doorgaans tamelijk honkvast.
Tussen 1900 en 1960 was de vlinder tamelijk stabiel, in de jaren zeventig volgde binnen enkele jaren een halvering. Gelukkig trad in de jaren negentig een licht herstel op, vooral ten faveure van vestiging in Noord-Nederland, zoals Oost-Groningen en Zuidoost-Fryslân, waaronder de Schoapedobbe, waar de soort inmiddels een vaste gast is. Een kwestie van goed kijken dus, de vliegtijd zet vanaf eind maart in en duurt tot in juli.
Kritische vlinder
Het groentje is kritisch in de keuze van gastheren (waardplant) en dat verandert ook nog eens tijdens de verschillende stadia van pop tot rups en vlinder. De rupsen eten van bramen de bloemknoppen, van sporkehout het jonge blad en de vruchten, van heide en bosbessen de knoppen en de bladeren en van brem de groeipunten en bloemen. Echt een ‘rupsje nooitgenoeg’. Het vrouwtje fladdert traag boven en tussen de begroeiing om een geschikte plek voor haar kroost te vinden. Afhankelijk van de waardplant zet ze afzonderlijk eitjes af op het uiteinde van een jong blaadje of in een bloemknop. De rups eet zich in het plantenweefsel en is dus vrijwel onvindbaar om zich als het wat groter is op de plant te vestigen.
De pop kan een piepend geluid maken, hoewel hij geen zoetigheid afscheidt, is hij mogelijk daarom toch geliefd bij mieren die de pop meenemen naar hun nest of bedekken met strooiseldeeltjes waardoor het groentje wederom nagenoeg onvindbaar is en zich knap aan het oog weet te onttrekken. Zo overwintert de pop om vervolgens vanaf eind maart het luchtruim te kiezen. De dichtheid is tamelijk hoog, zo’n tien tot 48 vlinders per hectare. Ze voeden zich met nectar van wilde lijsterbes, sporkehout, rode bosbes, dopheide en braam.
“Een mannetje dat wegvliegt uit de struik, is zijn plek aan een rivaal kwijt”
De mannetjes klitten samen, in plaats van een bavianenrots hebben zij een favoriete struik van één tot twee meter hoog, die door opeenvolgende generaties wordt gebruikt. Het mannetje houdt zich koest, totdat een ander groentje voorbij vliegt waar hij zich vol enthousiasme op stort. Blijkt het ook een mannetje, dan maken ze een soort pirouette om elkaar heen tot een van beiden er genoeg van heeft en de strijd opgeeft. Als het een vrouwtje is dan volgt een vasthoudende achtervolging. Een mannetje dat wegvliegt uit de struik, is zijn plek aan een rivaal kwijt. Een soort van opstaan, plaats vergaan. De boompjes en struiken dienen ook om het territorium te verdedigen. Het is daarom belangrijk dat aan de rand van de heide wat struweel voorkomt, maar totale verbossing van heide is ongewenst zodat regelmatige kap en afplaggen nodig is. Het is een typische soort van de overgang van bos naar hei.
Specialist in vermommen
Vroeger werd het groentje in Nederland aangeduid als ‘braamstruikvlindertje’. Inmiddels is duidelijk dat er diverse waardplanten zijn waar de vlinder tijdelijk op vertoeft. Zodra de vlinder landt vouwt hij zijn vleugels tegen elkaar, waardoor alleen de groene onderkant te zien is. Daardoor oogt het groentje als een fris blaadje en valt de vlinder nauwelijks op. Een specialist in verbergen en vermomming dankzij de fantastische schutkleur. Veertig groentjes op een vuilboompje vallen niet op, totdat je er per ongeluk tegenaan stoot en ze ineens allemaal het luchtruim kiezen. Het aantal fluctueert flink. In een goed jaar zijn er soms zomaar vijf keer zoveel vlinders als in een slecht jaar.
Door de versnelde opwarming van het klimaat is de vliegtijd van het groentje aanzienlijk vervroegd. In vergelijking met de periode 1981 tot 2000 met maar liefst tien dagen. Een trend die mogelijk nog doorzet. De ontwikkeling van de vlinder gaat met hogere temperaturen sneller. Toch blijft een waarneming een gelukstreffer. De vlinder zit niet aan een lijntje.
Als ik terugloop naar het begin van de route tref ik een vrouw. Zij heeft gezien dat ik een beetje van het pad af aandachtig naar een struik stond te turen. “Nog iets interessants gezien”, vraagt ze belangstellend. Het groentje heb ik dan wel niet gespot, die houdt zich vooral op in de bremstruiken langs de paden die door de heide lopen, maar er is zoveel te genieten en op te merken dat ik antwoord met volmondig “ja”. Terwijl ik het bos inloop, kijk ik nog even naar de achter de dennen in de zon oplichtende stuifduinen verderop. Daar dansen de groentjes ongestoord hun ballet.
Tekst: Fokko Bosker
Foto’s: Dico de Klein en Henk de Vries